-
1 institution
institution [ẽstietuusjõ]〈v.〉1 instelling ⇒ stichting, inrichting3 (het) instellen ⇒ (het) invoeren, (het) oprichten♦voorbeelden: -
2 mise
mise [miez]〈v.〉1 〈wordt in 't Nederlands weergegeven op een manier die een handeling aangeeft die betrekking heeft op het erop volgende zelfstandig naamwoord en wordt meestal vertaald door ‘het + onbepaalde wijs’ of door ‘-ing’, bijv. het pensioneren of pensionering〉♦voorbeelden:mise à l'eau • tewaterlatingmise à exécution • uitvoeringmise à jour • (het) bijwerken〈 elektriciteit〉 mise à la masse • (het) aarden, aardingmise à prix • 〈 bij veiling〉 inzet; 〈 ook〉 geldelijke beloning uitgeloofd voor het vinden van een schuldigemise à la retraite • pensioneringmise à sac • plunderingmise au pas • (het) tot de orde roepenavoir une mise au point • de zaak met elkaar uitsprekenmise aux enchères • (het) veilen, veilingmise en accusation • (het) in staat van beschuldiging stellenmise en bouteilles • (het) bottelenmise en demeure • ingebrekestellingmise en état • (het) herstellenmise en garde • waarschuwingmise en liberté • invrijheidstellingmise en ondes • radiobewerking〈 boekwezen〉 mise en pages • opmaak, lay-outmise en place • 〈 van machine, toestel, inrichting〉plaatsing, opstelling, (het) aanbrengen; 〈 van politie, militairen〉 opstelling; 〈 van commissie〉 aanstellingfaire une mise en plis • watergolvenmise en pratique • (het) in praktijk brengenmise en route • (het) starten, (het) op gang brengenmise en scène • regie, ensceneringmise en sécurité, en sûreté • (het) in veiligheid brengenmise en service • (het) in dienst stellenmise en vente • (het) in de handel brengenmise en vigueur • (het) van kracht wordenmise hors combat • (het) uitschakelenmise hors service • (het) buiten dienst stellensauver la mise à qn. • iemand uit de brand helpenêtre de mise • van toepassing zijnne pas être de mise • niet gepast zijn———————— -
3 point
point1 [pwẽ]♦voorbeelden:(ne) point de … • geen …————————point2 [pwẽ]〈m.〉3 mate ⇒ staat, graad, moment4 punt ⇒ zaak, onderwerp, kwestie6 (brei-, naai)steek♦voorbeelden:points de suspension • gedachtepuntjes, puntje, puntje, puntjemettre le, un point final à qc. • ergens een punt achter zettenun point, c'est tout • punt uit, en daarmee basta→ misepoint de chute • plaats van inslagpoint d'eau • tappuntpoint d'impact • trefpuntpoint d'intersection • snijpunt, kruispunt, knooppunt 〈 van wegen〉point de mire • mikpuntpoint de section • snijpuntpoint de vue •〈zie ‘point de vue’〉les points cardinaux • de windstrekenc'est son point faible • dat is zijn zwakke puntl'affaire est au point mort • de zaak is vastgelopenmettre (le levier) au point mort • de versnelling in zijn vrij zetten3 à ce point (que) • in zodanige mate (dat), zo erg (dat)à tel point que, au point que 〈+ aantonende wijs, soms aanvoegende wijs〉 • zo zeer, zo veel datau point de 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo zeer, zo veel datà quel point • hoe erg, hoe zeerau point où en sont les choses • zoals de zaken (ervoor) staanau dernier point, au plus haut point • uiterst, tot het uiterstenous en sommes toujours au même point • we zijn nog altijd even vermal en point • lelijk toegetakeld, in slechte staatêtre mal en point • er slecht aan toe zijn4 point de détail • detailkwestie, onbelangrijk puntpoint d'honneur • erezaakpoint de religion • gewetenszaakpoint critique • heet hangijzer, punt waar het om draaitde point en point • letterlijk, preciesde, en tout point, en tous points • in alle opzichten, op alle puntenun discours en trois points • een redevoering in drie delenpoint par point • punt voor puntsur ce point • wat dit betreftbattre aux points • op punten verslaanrendre des points à qn. • iemand punten voorgeven; 〈 figuurlijk〉sterk staan, in het voordeel zijn ten opzichte van iemandvainqueur aux points • winnaar op punten6 point de couture • stiksel, stiksteekpoint mousse • ribbelsteekpoints de suture • hechtingenpoints de tapisserie • borduurstekenfaire un point à • met een paar steken bij elkaar halen7 point d'attache • thuishaven, standplaatsfaire le point • 〈 van schip〉bestek opmaken, positie bepalen; 〈 figuurlijk〉de balans opmaken, inventariseren8 point de côté • steek, pijn in de zijpoint de côté • steek in de zijau point du jour • bij het krieken van de dagtomber à point • goed van pas komen, goed uitkomenà point • gaar, precies goedà point nommé • stipt op tijd, als geroepenêtre au point • in orde zijn, goed werkenêtre sur le point de • op het punt staan om (te)m1) punt2) stip3) mate, graad4) cijfer5) (brei-, naai)steek6) positie, standplaats7) steek [in de zij]8) (het) aanbreken [dag] -
4 recherche
recherche [rəsĵersĵ]〈v.〉1 (het) zoeken ⇒ onderzoeking, speurwerk3 (het) nastreven ⇒ (het) najagen, (het) streven (naar)4 verfijning ⇒ verfijnde smaak, zorg(vuldigheid)5 gekunsteldheid ⇒ gezochtheid, gemaaktheid♦voorbeelden:2 faire des recherches • een onderzoek instellen, onderzoek doen4 être vêtu avec recherche • elegant, smaakvol gekleed zijnf1) (het) zoeken -
5 place
place [plaas]〈v.〉1 plaats ⇒ plek, ruimte2 post ⇒ betrekking, ambt3 plein♦voorbeelden:place assise • zitplaatsplaces avant • voorbankplace debout • staanplaatsune quatre places • een auto met vier zitplaatsenavoir sa place qp. • ergens thuishorenfaire place nette • het huis ontruimense mettre à la place de qn. • zich in iemand verplaatsense mettre à la place de qn., prendre la place de qn. • iemand vervangenoccuper, avoir, tenir la première place • van het grootste belang zijnoffrir des places à qn. • iemand entreekaartjes gevenprendre place • gaan zitten, plaatsnemenregagner sa place • naar zijn plaats teruggaanremettre qn. à sa place • iemand op zijn plaats zetten, terechtwijzentenir beaucoup de place • veel ruimte in beslag nementenir sa place • zijn werk goed doen, tegen zijn taak opgewassen blijken, een eigen plaats hebbenemployer un crayon à la place d'un stylo • een potlood gebruiken in plaats van een penj'ai signé à sa place • ik heb voor hem getekendà votre place • als ik u wasplace à • maakt ruimte voorde place en place • hier en daartout est en place • alles staat klaarmettre en place • opstellen, aanbrengen, installerenne pas rester, ne pas tenir en place • niet stil kunnen zittenpar places • hier en daarrester sur place • zich niet verroerenêtre cloué de surprise sur place • als aan de grond vastgenageld staan van verbazingfaire du sur place • surplace maken; niet vooruitkomenfaire une enquête sur place • ter plaatse een onderzoek instellen〈 spreekwoord〉 (une place pour chaque chose et) chaque chose à sa place 〈 wanneer alles daar ligt waar het thuishoort, hoeft men niet lang te zoeken〉2 personne en place • hooggeplaatst, invloedrijk persoonêtre, entrer dans la place • zich een plaats verwerven in het zakenmilieu5 place d'armes • exercitieplein, paradeveldplace de guerre • vesting(stad)place forte • vesting(stad)être maître de la place • de touwtjes in handen hebbenf1) plaats, ruimte2) zitplaats3) betrekking, baantje4) plein -
6 information
information [ẽformaasjõ]〈v.〉1 informatie ⇒ inlichting, bericht2 voorlichting ⇒ (het) informeren, (het) geven van informatie3 〈 meervoud〉(radio-, televisie)nieuws♦voorbeelden:à titre d'information • ter informatie, ter kennisnemingaller aux informations • inlichtingen inwinnenpour votre information • te uwer informatieécouter les informations • naar het nieuws luisteren1. f1) informatie2. informationsf pl1) nieuws2) data -
7 recherché
recherche [rəsĵersĵ]〈v.〉1 (het) zoeken ⇒ onderzoeking, speurwerk3 (het) nastreven ⇒ (het) najagen, (het) streven (naar)4 verfijning ⇒ verfijnde smaak, zorg(vuldigheid)5 gekunsteldheid ⇒ gezochtheid, gemaaktheid♦voorbeelden:2 faire des recherches • een onderzoek instellen, onderzoek doen4 être vêtu avec recherche • elegant, smaakvol gekleed zijnadj1) gezocht2) verfijnd, subtiel3) zeldzaam4) gekunsteld -
8 engager
engager [ãgaazĵee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 bewegen (tot) ⇒ aansporen, uitnodigen5 beginnen ⇒ openen, aanknopen6 betrekken (in) ⇒ verwikkelen (in), op het spel zetten♦voorbeelden:engager des poursuites • een vervolging instellenengager sa responsabilité • verantwoordelijkheid op zich nemen3 binnengaan ⇒ inrijden, inslaan4 beginnen♦voorbeelden:1. v1) de wedstrijd beginnen, aftrappen2) in dienst nemen, inhuren3) verplichten4) aansporen, uitnodigen5) insteken6) beginnen2. s'engagerv1) zich verplichten, beloven3) binnengaan4) beginnen -
9 poursuite
poursuite [poersŵiet]〈v.〉2 (het) nastreven ⇒ (het) najagen, jacht, bejag♦voorbeelden:→ jeu4 engager, entamer, exercer des poursuites contre qn. • een vervolging instellen, een geding aanspannen tegen iemand1. f2) (het) nastreven, najagen3) vervolg4) zoeklicht2. poursuite(s)f (pl)(rechts)vervolging, proces -
10 réglage
-
11 rétablissement
rétablissement [reetaabliesmã]〈m.〉1 herstel(ling) ⇒ (het) weer instellen, (het) terugbrengen in de vroegere staat2 herstel ⇒ genezing, beterschap♦voorbeelden: -
12 créer
créer [kree.ee]2 scheppen ⇒ uitvinden, uit-, bedenken3 oprichten ⇒ stichten, instellen, in 't leven roepen, scheppen5 benoemen♦voorbeelden:créer une science • de grondslag leggen voor een wetenschap1 (bij, voor zichzelf) maken ⇒ scheppen, doen ontstaan♦voorbeelden:se créer des illusions • zich illusies makenv1) scheppen2) oprichten3) produceren4) benoemen -
13 établir
établir [eetaablier]1 vestigen ⇒ instellen, stichten, invoeren♦voorbeelden:établir les fondements de • de grondslag leggen voorétablir des liens d'amitié • vriendschapsbanden aanknopenétablir l'ordre • orde doen heersenétablir sa démonstration sur qc. • zijn bewijsvoering op iets baseren♦voorbeelden:il s'est établi à son compte • hij is voor zichzelf begonnen1. v1) vestigen, stichten, invoeren2) opstellen3) vaststellen2. s'établirv -
14 poursuivre
poursuivre [poersŵievr]1 achtervolgen ⇒ vervolgen, najagen2 nastreven ⇒ najagen, bejagen, uit zijn op3 voortzetten ⇒ vervolgen, voortgaan met♦voorbeelden:1 poursuivre qn. de • iemand vervolgen met, iemand lastig vallen metpoursuivre sa voisine de ses assiduités • zijn buurvrouw het hof makenpoursuivre qn. au pénal • een strafrechtelijke procedure tegen iemand aanspannen2 voortgezet worden ⇒ voortduren, doorgaan♦voorbeelden:1 jouer à se poursuivre • krijgertje, tikkertje spelenv1) achtervolgen2) nastreven, najagen4) voortzetten -
15 instance
instance [ẽstãs]〈v.〉3 orgaan ⇒ autoriteit, instantie♦voorbeelden:être en instance de divorce • in scheiding liggeninstance judiciaire • rechtsgedingintroduire une instance contre qn. • een rechtsvordering tegen iemand instellenêtre en instance • hangende zijn -
16 mise au point
mise au point(het) af-, instellen; 〈 figuurlijk〉 rechtzetting -
17 positionner
positionner [pooziesjonnee]〈 werkwoord〉
См. также в других словарях:
Trial of Geert Wilders — A trial of Dutch politician Geert Wilders took place in the Netherlands in 2010–2011. Wilders was accused of criminally insulting religious and ethnic groups and inciting hatred and discrimination. He was found not guilty in June 2011.[1] Wilders … Wikipedia